Zaden oogsten
Wat is er zo leuk aan zelf zaden oogsten en waarom zou je het doen?
Reden 1:
Omdat het nu eenmaal gewoon leuk is om te zien hoe alles in de natuur zichzelf voortplant. Ik vind het zelf leerzaam om te zien hoe planten in de natuur op een logische en soms toch ingewikkelde manier zichzelf in stand houden.
En het moet een beetje in je aard zitten, en je moet het ook een beetje ontdekken. Het is een tijdrovend maar leuk werk (vind ik), maar wel meer werk dan je zo denkt. Er komt veel meer bij kijken dan je zo zou zeggen, en dat maakt het des te interessanter. Het is net als tuinieren, als je het eenmaal hebt ontdekt…….
Reden 2:
als back-up.
Vroeger kocht ik elke jaar wel veel en dure zaden, nu erg spijt dat ik daar toen (soms)geen zaden van heb geoogst. Sommige van die soorten zijn niet makkelijk (meer) verkrijgbaar. Het wordt dus een beetje een “sport” om de planten die je zo leuk vindt, te bewaren in de vorm van zaden. Mocht een plant dood gaan, heb je in ieder geval zaden om overnieuw te beginnen. En als het om éénjarigen gaat, kun je dus mooi op deze manier je eigen tuin elk jaar voorzien van je mooiste soorten – simpelweg omdat je er wat werk aan hebt besteed.
Reden 3:
Het is goedkoop.
Zelfgeoogste zaden zijn zelfs gratis (cadeautje van moeder natuur), je hebt alleen wat spullen nodig die het makkelijker maken de zaden te oogsten, te schonen en te bewaren. Zelfs als je zaden koopt is het altijd goedkoper dan planten kopen, omdat je uit 20 zaden bijvoorbeeld minimaal 15 tomatenplanten kunt kweken met een opbrengst van tientallen kilo’s tomaten, dat haal je nooit (qua prijs en qua opbrengst) met 1 gekochte tomatenplant.
Zelfs als je voor F1-hybridezaden kiest (altijd duurder) is het uiteindelijk goedkoper zaden te kopen dan planten te kopen. Besef wel dat je van F1-hybridezaden zelf geen zaden kunt oogsten (nou ja, het kan wel, maar in 90 % van de gevallen wordt dat een teleurstelling maar kijk over dat onderwerp even bij F1-hybridezaden
Reden 4:
Je leert geduldig te zijn. Dat klinkt leuk maar eigenlijk is het het enige minpunt; opkweken uit zaad duurt soms lang. Niet bij éénjarigen, die staan erom bekend dat ze snel kiemen, groeien, bloeien en zich vermenigvuldigen. Maar sommige vaste planten, struiken en bomen kiemen heel langzaam en groeien zo mogelijk nog langzamer. En als je 10 jaar moet wachten tot je eindelijk een beetje plant van formaat hebt, kan het handiger zijn om een plant toch maar te kopen.
Niet alleen voor het opkweken uit zaden is geduld nodig – ook voor het oogsten van zaden heb je soms geduld nodig. Er zijn planten die pas na meerdere jaren zaden gaan geven, maar ook soorten die al na een paar weken na de bloei zaden geven. Soms gemakkelijk dus, maar soms ook lastig. En bij sommige soorten ga je elke dag kijken of de zaden die je al ziet zitten eindelijk gaan rijpen, en dan blijkt dat dat wachten op rijpen soms nog weken kan duren. Erger nog is het wanneer er een paar dagen voor je eindelijk verwacht de rijpe zaden te kunnen oogsten, er plotseling een storm of wolkbreuk komt en alle zaden weg zijn, of gaan schimmelen nog voor ze geoogst zijn 🙂
Reden 5:
Zeldzame soorten.
Het assortiment zaden dat te koop of te ruil is, is heel veel groter dan je als planten in een gemiddeld tuincentrum zult kunnen kopen (dan heb ik het dus niet over de gespecialiseerde plantenkwekerijen waar je je als kind in een snoepwinkel waant :-)). En ga maar eens op zoek naar een zeldzame bijzondere plant, je zult er dus misschien wel stad en land voor af moeten zoeken, er naar toe moeten reizen en de plant mee naar huis moeten nemen. En dat terwijl je (hoera voor internet) nu zo gemakkelijk zaden kunt bestellen, desnoods vanuit een ver land. Het wordt je netjes toegestuurd, allemaal veel gemakkelijker….en meer bijzondere soorten dus!
Reden 6:
Ruilen. Als je gratis aan bijzondere soorten wilt komen, is het handig om te ruilen, iets wat je ook steeds meer ziet (ook weer via internet en mail – de wereld ver weg is plotseling veel dichterbij). Maar als je graag zaden van een heel bijzonder soort plant wilt hebben, moet je zelf natuurlijk wel ook zaden van interessante en leuke soorten te ruil hebben.
Nou dat zijn de meest belangrijke redenen wel om zelf zaden te oogsten.
Maar dan nu de vraag : “Hoe doe je dat?”.
En die vraag is niet zo één-twee-drie te beantwoorden. Je zult eerst moeten begrijpen wat een zaadje is, hoe het tot stand komt en hoe het wordt gevormd. En dan nog hoe het te herkennen is (herken je dat? – een uitgebloeide bloem afbreken en dan op zoek gaan naar dat wat het zaad zou kunnen zijn – en het dan vervolgens niet vinden natuurlijk : -)).
Oftewel:
- Als een plant geen zaden maakt (want dat doen ze heus niet allemaal) kun je de plant daarbij dan helpen?
- En als de planten wel zaden maakt, hoe kun je ze dan herkennen?
- En als je ze herkent – wanneer kun je het oogsten?
- En hoe kun je het oogsten?
- En hoe moet je het drogen, en hoe lang?
- En hoe lang kun je het bewaren, of moet je het juist bewaren, en waarin dan?
Nou, op deze vragen ga ik proberen wat antwoorden te geven. En dat wordt nog een lang verhaal…….
Waar komen zaden vandaan
Simpel uitgelegd; je kunt een zaadje vergelijken met een baarmoeder, ze bevat het embryo van een nieuwe plant. Tot zover niet zo veel verschillend van de mens, maar waar bij een mens de tijd een rol speelt (na 9 maanden gezonde zwangerschap wordt er een kind geboren, punt uit), is het bij planten zo dat het embryo in het zaadvlies in het zaadje slaapt tot bepaalde omstandigheden veranderen. En die omstandigheden zijn meestal temperatuur en/of vocht en/of licht.
Op de foto zie je zaden van een paprika. Misschien het mooiste voorbeeld om te laten zien dat het embryo beschut in een stevig omhulsel zit (het donkere iets verdikte in het midden is het embryo), slapend tot vocht en licht haar wakker maken, en haar zelfs kan voeden zodat ze sterk uit het omhulsel kan komen.
En net als menselijke embryo’s bevatten ook de embryo’s in de zaden van planten eigenschappen van beide ouders. Bij mensen zijn dat bijvoorbeeld de bruine ogen van moeder en de vrolijke aard van vader. Bij planten gaat dat ook zo; een zaailingen kan van de ene ouder de intense kleur van de bloem erven en van de andere ouder bijvoorbeeld het vermogen om zich goed te herstellen na bijvoorbeeld droogte. Dus kijk bij het vermenigvuldigen van planten = oogsten van zaden, niet alleen naar het uiterlijk maar ook naar gezondheid van de ouderplant(en), het blad, de rijkheid van bloeien, etc..
Hetzelfde paprikazaadje als van de foto hierboven, maar nu 2 weken later. Je ziet dat er uit 1 kant een worteltje is gekomen, en nu wil het allerlaatste stukje uit het hoesje komen, de 2 kiemblaadjes (je ziet dat het laatste stukje lichtgroen in plaats van wit is, daar zitten die 2 kiemblaadjes, nog dicht op elkaar gevouwen. Als het hele zaadje is gekiemd (en de zaailing natuurlijk licht, voeding, vocht en een bodem krijgt door geplant te worden) blijft het lege hoesje achter.
Niet alle planten hebben trouwens een vader en een moeder nodig om te ontstaan: het bijzondere van de plantenwereld is dat er ‘vaders’ en ‘moeders’ aan 1 plant en zelfs in 1 bloem kunnen groeien.
Éénslachtig en tweeslachtig / éénhuizig en tweehuizig
Heel ingewikkeld is het niet, maar eigenlijk wel heel heel bijzonder (zeker als je de mens bekijkt die zich maar op 1 manier kan voortplanten).
Tweeslachtig zijn planten die bloemen produceren waarin in 1 bloem zowel mannelijke als vrouwelijke voortplantingsorganen vertegenwoordigd zijn. Tweeslachtig is daardoor uiteraard het makkelijkst, als elke bloem zichzelf kan voortplanten omdat ze zowel mannetje en vrouwtje tegelijk is, is die voortplanting het allergemakkelijkst.
Éénslachtig zijn planten die bloemen produceren die of mannelijk of vrouwelijk zijn. Een plant maakt dus bloemen die of alleen maar mannelijk of alleen maar vrouwelijk zijn. En dan wordt het ingewikkelder: éénslachtige planten (die dus mannelijke en vrouwelijke bloemen apart produceren) kunnen dan weer éénhuizig of tweehuizig zijn: eenhuizigen hebben zowel de mannelijke als vrouwelijke bloemen aan 1 plant. Tweehuizigen maken vrouwelijke bloemen aan plant 1 ene mannelijke bloemen aan plant 2. Dus als je een éénhuizige éénslachtige plant hebt, is dat ook nog vrij gemakkelijk; de plant produceert dan wel apart mannelijke en vrouwelijke bloemen maar dan wel aan 1 plant en dus heel dicht bij elkaar.
Éénslachtige tweehuizigen hebben een zwaar leven; zij kunnen zichzelf niet bevruchten, hebben daar dus al een andere bloem voor nodig, en bovendien zitten de vrouwelijke bloemen aan de ene plant en de mannelijke bloemen aan een andere plant. Zij zullen dus minimaal met 2 planten vertegenwoordigd moeten zijn binnen een bepaald gebied om zich voort te kunnen planten. Voorbeelden daarvan zijn de Hulst, Kiwi, Walnoot, sommige palmsoorten als de bekende Trachycarpus, en sommige fruitrassen, hoewel er door veredeling steeds meer zelfbestuivende rassen worden ontwikkeld. Mocht je bijvoorbeeld een walnoot willen aanschaffen, informeer dan dus altijd of het om een zelfbestuiver gaat, of dat je er een andere walnotenboom van een bepaald ras in de buurt moet plaatsen om bestuiving en dus walnoten te krijgen.
Een duidelijk voorbeeld van een éénslachtige éénhuizige plant die zowel mannen als vrouwen aan een plant hebben is de Courgette. De mannelijke bloem is een gele bloem met stuifmeel. De vrouwelijke bloem is een gele bloem die er op het eerste gezicht hetzelfde uitziet; maar zij heeft geen stuifmeel maar juist een stamper (daar waar het stuifmeel van de mannelijke bloem naar toe moet voor de bevruchting).
Maar bovendien heeft deze vrouwelijke bloem een balletje of frutseltje onder de bloem, zeg maar een ieniemienie courgette. Dit is het vruchtbeginsel. Op de foto zie je in het midden 2 bloemen, links de man die alleen een bloem heeft, rechts de vrouw die als een klein courgetje onder haar bloem heeft.
Als de vrouwelijke bloem wordt bevrucht door een mannelijke bloem, zal dit ‘frutseltje’ uitgroeien tot een volwaardige courgette, die (als ze heel groot wordt en vooral de tijd krijgt om volledig af te rijpen) zaden bevat en daardoor zich weer verder kan voortplanten. Want het is nooit de bedoeling geweest van de courgette dat de mens haar nou perse lekker zou vinden hoor. Ze maakt een vrucht die op een gegeven moment kan afsterven en waardoor de zaden vrijkomen en weer kunnen gaan kiemen.
Een ander voorbeeld van een éénslachtige en éénhuizige plant is de maïs: de vrolijke graanachtige toef bovenop de plant is het mannetje. In de toef bevindt zich het stuifmeel en door de wind wordt dit stuifmeel op de vrouwelijke bloem gewaaid. De vrouwelijke bloem is in dit geval de nog onvolgroeide maïskolf waar zo’n dotje lilakleurige glimmende sliertjes uit komt. Als de mannelijke bloemen van de maïs de vrouwelijke lila sliert haren heeft bevrucht zal de kleine maïskolf zich gaan ontwikkelen, groter worden en de maïskorrels gaan ontwikkelen. En die maïskorrels op de kolf zijn uiteindelijk dan weer de zaden. Mensen eten dus soms een vrucht (tomaat), en soms de zaden (maïs of bijvoorbeeld doperwten), en soms ook de bloem (artisjok), de wortel (pastinaak), de stengel (bleekselderij), de bladeren (spinazie), etc. – wij mensen kunnen van alle delen van de planten wel wat eetbaars maken, maar dat is echt een heel ander verhaal 🙂
Tot slot een foto van het hart van de bloem van een peper (Capsicum), in dit geval het paarse bloempje van de Black Hungarian. Tweeslachtig. Ze heeft dus zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen: je kunt heel goed zien dat in het midden de paarse stamper zit (de vrouwelijke ontvanger), het zit als een soort antenne aan het vruchtbeginsel vast (het niet heel goed zichtbare groene bolletje eronder – dat wordt later de peper). En daar dicht omheen zie je de 5 mannelijke stuifmeeldraden. Je ziet dat het stuifmeel hooguit 2 of 3 millimeter hoeft te ‘reizen’ om bij de stamper te komen. Een bestuiving die dus niet kan mislukken zou je zeggen.
Toch niet helemaal waar; ik hoor nog wel eens van mensen die pepers als huiskamerplant kweken dat de bloempjes afvallen en er geen pepers komen: in huis is er geen luchtverplaatsing en er zijn geen insecten. En dus zal het stuifmeel niet verplaatsen – je zult in huis (en ook in de kas) dus af en toe tegen de plant moeten tikken om te zorgen dat het stuifmeel op de stamper kan vallen. Daarnaast is de Capsicum dan wel een zelfbestuiver, ze heeft dus geen insecten nodig voor bestuiving, maar insecten vinden haar nectar toch lekker 🙂 En dus worden in de open lucht pepers wel degelijk goed bezocht door insecten en hoe klein kruisbestuiving lijkt (als je naar de reisafstand van stuifmeel naar stamper kijkt), toch komt kruisbestuiving door insecten bij pepers vrij veel voor.
Bestuiven
Door wat of wie worden planten bestoven? Wel handig om daar even over hebben omdat er verschillende bestuivers zijn. En als je dus veel bloemen, vruchten, zaden, etc. wilt, zul je een paradijs voor die bevruchters moeten scheppen. Oftewel: lok bestuivers naar je tuin!
Er zijn planten die door de wind bestoven worden. En daar kun je niet zo veel aan veranderen, behalve dan dat je kunt zorgen dat de wind vrij door je tuin kan waaien. En de grap van wind is dat het overal kan komen. Maar heb je bijvoorbeeld een kas, moet je je wel realiseren dat wind niet door een dichte kas kan. Houd vooral raam of ramen open en zet in de zomer overdag de deur open. Stuifmeel heeft maar heel weinig luchtverplaatsing nodig om te verwaaien en op een vrouwelijk bloem terecht te komen. En het tweede voordeel van een open raam of deur is dat je insecten binnen laat.
Zelf helpen we in de kas de natuur een handje; elke dag, het liefst zelfs 2 keer per dag als we er tijd voor hebben, tikken we tegen de stokken die bij de planten in de kas staan. Door het tikken tegen de stokken laat het stuifmeel los en kan op de stamper vallen (want in de kas teel je vooral tomaten, pepers, paprika’s, etc. – dat zijn zelfbestuivers en tweeslachtigen die alleen een kleine verplaatsing van het stuifmeel van slechts een paar millimeter nodig hebben, tot het stuifmeel op de stamper er dichtbij terecht komt. Voor meloenen, etc. zul je echt bestuivers naar binnen moeten lokken of zelf moeten gaan bestuiven (met kwastjes of een wattenstaafje).
Trucjes
De natuur heeft leuke, handige hulpjes gemaakt als parapluutjes die zorgen dat een zaadje door de wind makkelijker wordt meegevoerd, of van die leuke propellortjes (die we vroeger als kind zo leuk vonden 🙂
Andere leuke trucjes zijn planten die heel kleverige stengels hebben waardoor delen van planten met de zaden blijven plakken aan honden, koeien, mensenbenen-in-spijkerbroek, etc. Of zaden met kleine weerhaakjes die daardoor aan dezelfde koeien en spijkerbroeken blijven hangen. Tot ze uiteindelijk op een heel andere plaats terecht komen en de plantjes-in-spé zich daar kunnen laten vallen op een leuk stukje grond om vervolgens te kiemen, groeien en bloeien en de hele cyclus dus weer van voor af aan begint.
En zijn zelfs trucjes om te zorgen dat de zaden rijpen. Sommige soorten hebben eerst een beest nodig. Ze hebben een zeer harde of beveiligde zaadhuid zodat ze moeten zorgen dat ze eerst worden opgegeten door bijvoorbeeld een vogel. Moet je wel zorgen dat zo’n vogel je lekker vindt natuurlijk (door bijvoorbeeld om het zaadje heen iets lekkers te maken – zoals een bes bijvoorbeeld). In de buik en darmen van de vogel wordt die beveiligde zaadhuid alvast aangetast (door dat wat er meestal in een buik en darmen aanwezig is). Als uiteindelijk de vogel het zaadje weer uitpoept is het zaadje gelijk klaar voor het zaaien. En wat een mazzel, de vogel is net 3 kilometer verder gevlogen en dus heb je een eigen leuk stukje land waar je als zaadje dan weer een eigen “gezin kunt stichten”. Landveroveraars :-).
Naast de wind is de andere belangrijkste bestuiver natuurlijk het insect. Elk insect heeft zijn of haar eigen voorkeur voor een bepaalde plant, bloem, geur, kleur, etc. Maar elke plant/bloem heeft ook zijn of haar eigen voorkeur voor een bepaalde plant, vergeet dat niet. Zo worden “perfecte paren” gevormd.
Op de foto rechts zie je de vaste plant Cirsium canum; jeetje, die trekt wel heel gemakkelijk bestuivers aan, en dan in gelijk in grote getale ook!! Meerdere insecten per (kleine) bloem zie je ook wel bij bijvoorbeeld Echinops en Alliumsoorten.
Er zijn een aantal trucje die zaden of planten of bloemen hebben om te zorgen dat hun soort niet uitsterft. Zo zijn er dus ook trucjes om te zorgen dat de juiste insecten de juiste plant komen bestuiven. Elke plant heeft weer een voorkeur voor bepaalde insecten. Daar waar de Vlinderstruik (Buddleja) niet voor niets zo heet en graag wordt bezocht door vlinders, heeft elke plant zijn eigen groep bestuivers. En hoe kunnen wij die bestuivers lokken? Nou, eigenlijk lokken de planten zelf genoeg, het is aan ons om een prettige omgeving te creëeren.
Hoe lokken bloemen bestuivers:
Het allerbelangrijkst is nectar. Als je de bestuivers iets lekkers te eten biedt, en in ruil daarvoor hoeven ze alleen maar wat stuifmeel te verplaatsen, heb je het als plant allemaal goed uitgedacht.
Je moet als bloem dan wel zorgen dat de dieren je kunnen vinden. Kleur is daarbij heel belangrijk. Het is wetenschappelijk bewezen dat sommige insecten vooral op rode en oranje bloemen vliegen, en andere insecten juist weer op lila of paarse bloemen.
Geur: planten zorgen er zelf voor dat de juiste insecten naar hun bloemen komen door een aantrekkelijke geur. En wat aantrekkelijk is voor de één……. Sommige bloemen (bijvoorbeeld Aristolochia) worden bestoven door vliegen, en waar kun je vliegen beter mee lokken dan met de geur van rottend vlees. Dus een lokkende geur hoeft niet perse ook voor de mens lekker te ruiken 🙂
Vorm: zorg als bloem dat het juiste insect het zo makkelijk mogelijk krijgt; de Salvia staat erom bekend dat de onderlip van de bloem een prachtige landingsplek is voor bijen en hommels. Sommige bloemen zoals de Convolvulus en Ipomoea hebben een keel in een diepere of andere kleur, waardoor insecten naar de juiste plaats worden geleid.
De diepe buisbloemen van sommige en vooral tropische soorten heeft als doel al het lekkers te bewaren voor de juiste bestuiver – de kolibrie. Een hommel zal nooit in de smalle buisbloem van bijvoorbeeld een Fuchsia triphylla passen. En daardoor kunnen we ons hier in Nederland nog wel eens verbazen dat sommige, vaak van origine subtropische planten in Nederland niet bestoven worden. Maar nou eenmaal niet elke bestuiver is overal even goed vertegenwoordigd (en de kolibrie helaas in ons land al helemaal niet)
En dan zijn er nog de nachtbestuivers; sommige planten als bijvoorbeeld de Mirabilis houden hun bloemen overdag dicht en gaan pas ‘s avonds open, wanneer hun belangrijkste bestuivers – nachtvlinders – gaan vliegen. Toevallig zijn de meeste Mirabilis-soorten roze, geel, etc. maar veel nachtbestuivers zijn wit (Zaluzianskya, Araujia) omdat de kleur wit in de nacht het best te vinden is. De Mirabilis heeft dit opgelost door juist in de avond te gaan bloeien met juist heerlijk geurende bloemen.
Op de foto zie je Salvia uliginosa: wat een mooie, zuiver blauwe bloem (zullen ook sommige bestuivers denken)! Wat handig dat er een soort van landingsplaats is in de vorm van witte streepjes en vlekjes. Daar kan een bestuiver op landen voor hij de bloem binnen gaat. En dan zit het stuifmeel aan haartjes langs de zachtbehaarde bovenlip van de bloem. Als een hommel bijvoorbeeld de bloem in kruipt, op zoek naar nectar, en daarna er achterstevoren weer uit komt, komt het stuifmeel vanzelf op de rug van de hommel terecht. En dan maar hopen dat het volgende adres dat de hommel bezoekt een geschikte bloem is waar het stuifmeel weer afgegeven kan worden aan een stamper.
Uiteraard heb ik hierboven niet alles benoemd, op bijna elke regel zijn er altijd weer uitzonderingen. Maar mocht je een plant tegenkomen die overdag gesloten bloemen heeft, kun je er 10 tegen 1 vanuit gaan dat ze bestoven wil worden door nachtvliegers. Het leukst is om te proberen alle soorten bloemen in je tuin te hebben, lijkt me ook het leukst (mooie bloemen, in verschillende kleuren, bloemen die lekker ruiken, bloemen die lekker smaken, bloemen die overdag bloeien en bloemen die ‘s nachts bloeien, etc.). Want als je zorgt dat je veel verschillende soorten bloemen in de tuin hebt, zul je ook veel verschillende soorten bestuivers naar je tuin lokken. En er is niets leukers dan een een grote diversiteit aan planten, bloemen, en ook dieren.
Tot slot, de laatste bestuiver is de mens. Wij kunnen methodes verzinnen om zelf de natuur een handje te helpen, bijvoorbeeld door te zorgen dat de ene plant zich alleen maar kan vermenigvuldigen met een andere bepaalde plant, of door bepaalde soorten zich in de mogelijkheid te beperken zich verder te laten vermenigvuldigen (er zijn zelfs al stuifmeelvrije zonnebloemen gekweekt, wat zonde, alleen maar omdat die je kleding niet vies kunnen maken). En verder natuurlijk de F1 hybriden. Het meest berucht is momenteel genetische manipulatie. Maar ik doel voor dit hoofdstuk eigenlijk vooral op kleine maatregelen die we zelf kunnen nemen; bijvoorbeeld het uitsluiten van kruisbestuiving, het handmatig bestuiven, etc. Maar dat komt later aan bod.
Wat zijn zaden
Zonder een moeilijk verhaal te willen houden over de volledige anatomie van een zaadje en de bevruchting wil ik hier toch een paar zaken vermelden:
Monocotyl / dicotyl
Misschien kom je de termen monocotyl en dicotyl wel eens tegen. Het betekent respectievelijk één-zaadlobbig en twee-zaadlobbig. Het maakt verder voor dit verhaal niet zo heel veel uit, maar bij deze even genoemd dat monocotylen 1 zaadlob hebben, de bladeren dus uit 1 stengel met zij-nerven komt (zoals gras, ui, maïs maar ook Hosta, Hemerocallis, Phormium, Dierama, Lelies, Palmen, Iris, etc = alle soorten die met 1 spriet uit de grond komen en er van daaruit bladeren “ontrollen”).
De meesten planten zijn echter dicotyl, waarbij het embryo dus ontkiemt met een stengeltje en 2 tegenover elkaar staande kiemblaadjes die vervolgens langer wordt en steeds meer blaadjes maakt en zijscheuten, etc. Als er een plantje ontkiemt kun je daar dus aan zien of het dicotyl is of monocotyl (misschien handig en leuk om te weten – kijk na het kiemen vooral eens naar de ontkiemde zaadjes, het is echt heel gemakkelijk te herkennen!).
Inhoud van de zaadhuid
Belangrijk is hier ook wel te melden hoe een zaadje anatomisch zo ongeveer in elkaar zit want dat helpt je te begrijpen hoe zo’n zaadje dan kan gaan kiemen, etc.). Een zaadje bestaat uit een embryo (dus het zaadje zelf is eigenlijk helemaal geen zaadje – zoals ik al eerder noemde is een zaadje zoals wij dat noemen en zien eigenlijk een soort van baarmoeder). En in die baarmoeder bevindt zich een embryo. Dit embryo hoeft, in tegenstelling tot een menselijk embryo, niet te groeien en zich te ontwikkelen. Het moet zich juist slapend houden en wachten tot de juiste omstandigheden qua voeding, vocht, licht en lucht om te gaan kiemen en zich dus pas daarna te gaan ontwikkelen.
Dat neemt niet weg dat een embryo dus een levend wezen is in een zaadje. En dat betekent, net als bij mensen, dat ze moet eten, drinken en ademen en veilig moet zijn. Het veilige is de zaadhuid, dat wat je van buiten aan een zaadje ziet. Meestal is het hard en door droging lichtbruin tot zwart van kleur (hoewel er natuurlijk ook witte, roze, etc. zaden bestaan). Deze zaadhuid beschermt het embryo binnenin tegen ongelukken, droogte, etc. Binnen de zaadhuid wordt het embryo omgeven door het zaadvlies. En dit zaadvlies zorgt voor het leven van het embryo, het laat het slapend leven, onder andere door opgeslagen voedsel.
Op de foto zie je peperzaden van dichtbij. Je ziet de ronde vorm, de verdikking in het midden (waar het embryo zit) en een soort afgeplatte zijkant, daar waar het embryo uit de zaadhuid zal komen.
Is dit nu zo belangrijk om te weten? Je kunt je nu wellicht voorstellen dat als een zaadhuid gebarsten is, het binnenin niet goed gaat; het zaadvlies kan uitdrogen, barsten, etc. wat de dood van het embryo tot gevolg heeft. Dus gebarsten zaden hoef je normaal gesproken niet te bewaren. Maar ik wil er ook mee aantonen dat als er iets levends in de zaadhuls is, je daar dus voorzichtig mee moet zijn. Soms hoor ik nog wel van mensen dat ze met een vijzel zaden (maar eigenlijk dus de zaadhuid) willen oogsten uit een gedroogde vrucht. Beter van niet!! Later in dit verhaal komen manieren om zaden te oogsten aan bod.
En tot slot, als iets leeft en dus ademt moet het ook kunnen verdampen. Nu verdampt er uit een zaadje niet veel, maar meestal wordt geadviseerd zaden in papier te bewaren. Ik ben eigenwijs en bewaar ze toch in plastic zakjes, maar het is wel duidelijk waarom dit geadviseerd wordt, in papier hebben zaadjes de mogelijkheid om te ‘ademen’. Later over het bewaren van zaden weer meer en waarom ik toch in plastic zakjes bewaar.
Nou, genoeg theorie. Ik geloof niet dat het heel veel nut heeft om nog uit te leggen hoe bevruchting tot stand komt, welke celdelingen en dan zijn, etc. Daarbij moet ik dan ook vermelden dat ik zelf dat verhaal dan ook uit boeken moet halen omdat ik dat zelf ook niet allemaal precies weet (onder het mom van “je hoeft het niet te kennen om het te kunnen” :-)).
Ga hier verder naar de bladzijde over hoe en wanneer je zelf zaden kunt oogsten: Zaden oogsten in de praktijk
[…] van de zaden van één tomaat je hele leven tomaten eten.Meer informatie: mooiemoestuin, velt, mooiemoestuin 2 en cashewstadstuinieren.Ook kun je zaden van wilde, eetbare planten verzamelen. Welke? Leer het […]